Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM5492

Datum uitspraak2003-10-29
Datum gepubliceerd2003-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301171/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Gorssel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 maart 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Harfsen-dorp, herziening terrein Wullink". Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 december 2002, kenmerk RE2002.57482, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2003, beroep ingesteld.


Uitspraak

200301171/1. Datum uitspraak: 29 oktober 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Gorssel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 maart 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Harfsen-dorp, herziening terrein Wullink". Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 december 2002, kenmerk RE2002.57482, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 22 april 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2003, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.R.J.M. Nelissen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens de gemeenteraad, P. Schrijver, wethouder, en H. Dalhuisen, ambtenaar van de gemeente, gehoord. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op het gestelde ter zitting te reageren. Na de zitting zijn nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Ter zitting is met toestemming van partijen afgezien van een nadere zitting. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 18 woningen in Harfsen ten westen van het bedrijventerrein De Holtmark. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het plan goedgekeurd. 2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, aangezien de gemeenteraad in strijd met het vertrouwensbeginsel hem niet op de hoogte heeft gebracht van de woningbouwplannen voordat hij overging tot aankoop van het perceel dat naast de plangronden ligt. Daarbij betoogt hij dat de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf door de in het plan voorziene woningbouw worden belemmerd. 2.4. De gemeenteraad is van mening dat appellant voor de aankoop van zijn perceel is ingelicht over de plannen tot woningbouw. Daarnaast stelt hij dat bij de plannen voor woningbouw rekening is gehouden met de voor het autobedrijf ter plaatse geldende indicatieve hinderzone van 30 meter. 2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder is van mening dat de voor de bedrijfsvoering van appellant noodzakelijke werkzaamheden binnen de bestemmingsregeling en de milieuwetgeving kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast leidt hij uit de stukken af dat de in het plan voorziene woningbouw niet in strijd is met de door de gemeenteraad bij appellant gewekte verwachtingen. 2.6. Ten aanzien van het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel, overweegt de Afdeling dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de gemeenteraad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in een industrieterrein zou voorzien. De gemeenteraad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Voor verweerder bestond derhalve ook geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door de gemeenteraad, goedkeuring aan het plan of een gedeelte ervan te onthouden. 2.7. De Afdeling overweegt dat bij haar uitspraak van heden, no. 200301170/1, het daarin bestreden besluit van verweerder, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht is vernietigd. De Afdeling stelt vast dat verweerder, ter motivering van de goedkeuring die hij heeft verleend aan het plan en ter weerlegging van de bedenkingen van appellant, is uitgegaan van de in het plan opgenomen indeling van het bedrijf van appellant in categorie 2, zoals bedoeld in de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (verder: de brochure). Zoals de Afdeling ook in genoemde uitspraak heeft overwogen, is verweerder in zijn bestreden besluit ten onrechte voorbijgegaan aan het uitvoeren van carrosserieherstelwerkzaamheden zoals dat in het bedrijf van appellant voorkomt. In verband met het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling niet zonder meer kunnen uitgaan van indeling van het bedrijf van appellant in categorie 2 van de brochure. Gelet op het vorenoverwogene is de Afdeling van oordeel dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen in strijd met de bij de voorbereiding daarvan te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van appellant is gegrond, zodat het bestreden besluit, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. De overige bezwaren van appellant behoeven geen bespreking meer. 2.8. Nu het de beroep van appellant tegelijkertijd met zijn beroep tegen het besluit van verweerder inzake het bestemmingsplan “Harfsen-dorp, herziening bedrijventerrein de Holtmark” is behandeld, heeft hij ten behoeve van de behandeling van de beide beroepen slechts eenmaal reis- en verblijfkosten hoeven maken. Bij de eerder aangehaalde uitspraak is verweerder reeds veroordeeld deze proceskosten van appellant te vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 3 december 2002, RE2002.57482; III. gelast dat de provincie Gelderland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Bindels Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003 85-447.